1 Samuel 8

1Het geschiedde nu, toen Samuël oud geworden was, zo stelde hij zijn zonen tot richters over Israël.
 richters over Israël Versta dit alzo, dat hij nochtans zelf overrichter gebleven is, gelijk het vervolg uitwijst.
2De naam van zijn eerstgeborenen zoon nu was Joël, en de naam van zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba.
 Joël, Anders, Vaschni, 1Ch 6:28, wiens zoon een zangmeester geweest is, met name Heman, 1Ch 6:33.
,
 Ber-séba Dat is, hebbende te Ber-seba hun woonplaats, en daar het richterambt uitoefenende.
3Doch zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, en namen geschenken, en bogen het recht.
 tot de gierigheid, Hebreeuws, achter, of, na
,
 bogen het recht Anders, verkeerden.
4Toen vergaderden zich alle oudsten van Israël, en zij kwamen tot Samuël te Rama; 5En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volken hebben.
 gij zijt oud geworden, En derhalve kunt gij de landen en steden niet meer doorreizen, gelijk gij tot nog toe gedaan hebt.
,
 te richten, Dat is, te regeren, te weten, met koninklijke autoriteit.
,
 al de volken hebben. Dat is, meest allen, want er waren ook enige onder de heidense natiën, die geen koningen, maar vorsten hadden.
6Maar dit woord was kwaad in de ogen van Samuël, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten. En Samuël bad den Heere aan.
 dit woord was kwaad Want het kwam God alleen toe zulk een vorm van regering over zijn volk te stellen, gelijk het hem beliefde. Maar het betaamde het volk niet dit te doen uit hoogmoed of eergierigheid, of misvertrouwen, of andere inzichten, zonder den Heere raad te vragen; zie vs.7.
,
 bad den HEERE aan Om te weten hoe hij zich in deze zaak gedragen zou, en of hij de begeerte des volks zou inwilligen of niet.
7Doch de Heere zeide tot Samuël: Hoor naar de stem des volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn.
 Hoor naar de stem des volks Dit heeft de Heere in toorn gezegd, gelijk Hosea betuigt, Hos 13:11.
,
 u niet verworpen, Dat is, u niet alleen; want zij hebben Samuël ook verworpen, gelijk ook te zien is vs.8. Zie gelijke manier van spreken Gen 32:28.
,
 Mij verworpen, Eensdeels, omdat zij mij niet langer voor hun enigen koning hebben willen kennen, maar een anderen onder of nevens mij hebben. Zie onder, 1Sa 12:12, 1Sa 12:19. Anderdeels, omdat zij dat aan mijn goddelijke voorzienigheid niet hebben aanbevelen, welke vorm van regering hen best diende.
,
 dat Ik geen Koning over hen zal zijn Hebreeuws, van over hen te regeren.
8Naar de werken, die zij gedaan hebben, van dien dag af, toen Ik hen uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag toe, en hebben Mij verlaten en andere goden gediend; alzo doen zij u ook. 9Hoor dan nu naar hun stem; doch als gij hen op het hoogste zult betuigd hebben, zo zult gij hen te kennen geven de wijze des konings, die over hen regeren zal.
 hoogste zult betuigd hebben, Hebreeuws, betuigende zelf betuigd hebben
,
 wijze des konings, Of, manier, gelijk boven, 1Sa 2:13, onder, 1Sa 27:11; 2Ki 17:33-34, 2Ki 17:40, enz., dat is, hoe de koning, die over hen regeren zal, hen zal behandelen, of, hoe de koningen gemeenlijk met hun onderzaten omgaan. Het woord Mischphat beduidt hier geen recht; want indien de koningen dit alles, wat hier volgt, mochten doen, zo heeft Achab niet gezondigd toen hij Naboth zijn land ontweldigde. Merk op dit ook op vs.11, God geeft den koningen een ander recht dan hier verhaald wordt, Deu 17:15. Samuël heeft daarna het ware recht des konings verhaald en beschreven, 1Sa 10:25.
10Samuël nu zeide al de woorden des Heeren het volk aan, hetwelk een koning van hem begeerde. 11En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle tot zijn wagen, en tot zijn ruiteren, dat zij voor zijn wagen henen lopen;
 nemen, Te weten, met geweld.
12En dat hij hen zich stelle tot oversten der duizenden, en tot oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen, en dat zij zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken, mitsgaders zijn wagentuig.
 akker ploegen, Hebreeuws eigenlijk, zijn ploeging.
13En uw dochteren zal hij nemen tot apothekeressen, en tot keukenmaagden, en tot baksters.
 keukenmaagden, Hebreeuws, slachteressen (vrouwen die slachten).
14En uw akkers, en uw wijngaarden, en uw olijfgaarden, die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten geven.
 knechten geven Versta hier raadsheren, ambtlieden, enz. niet zulke knechts, die dienstbare werken deden, gelijk vs.16,17.
15En uw zaad, en uw wijngaarden zal hij vertienen, en hij zal ze aan zijn hovelingen, en aan zijn knechten geven.
 uw zaad, Hebreeuws, uw zaden; dat is, al uw zaad.
,
 hovelingen, Zie de betekenis van dit woord in de aantekeningen Gen 37:36.
16En hij zal uw knechten, en uw dienstmaagden, en uw beste jongelingen, en uw ezelen nemen, en hij zal zijn werk daarmede doen. 17Hij zal uw kudden vertienen; en gij zult hem tot knechten zijn. 18Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege uw koning, dien gij u zult verkoren hebben, maar de Heere zal u te dien dage niet verhoren. 19Doch het volk weigerde Samuëls stem te horen; en zij zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn.
 Neen, Versta hierbij, uw vermaning zal ons voornemen niet doen veranderen.
20En wij zullen ook zijn gelijk al de volken; en onze koning zal ons richten, en hij zal voor onze aangezichten uitgaan, en hij zal onze krijgen voeren. 21Als Samuël al de woorden des volks gehoord had, zo sprak hij dezelve voor de oren des Heeren. 22De Heere nu zeide tot Samuël: Hoor naar hun stem, en stel hun een koning. Toen zeide Samuël tot de mannen van Israël: Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad.
 Gaat heen, Alsof hij zeide: Gaat voor ditmaal heen, ik zal mij over deze zaak nader bedenken, en God vragen wien Hij u tot een koning geven zal.
Copyright information for DutSVVA